Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2033

Datum uitspraak2007-08-20
Datum gepubliceerd2007-08-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/758029-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft op een geraffineerde wijze misbruik gemaakt van twee jonge vrouwen. Door zich in eerste instantie voor te doen als een persoon die hen met integere bedoelingen uit de prostitutie zou halen, heeft hij gevoelens van verliefdheid bij zijn slachtoffers opgeroepen. Vervolgens heeft verdachte door dwingen en overtuigen bewerkstelligd dat de vrouwen opnieuw in de prostitutie gingen werken met dat verschil dat de werkplekken, de werkomstandigheden en de verdiensten volledig door hem werden gecontroleerd. Teneinde tegenspraak en/of verzet te voorkomen bracht en hield hij hen in een betrekkelijk geïsoleerde positie waarbij het hen niet vrij stond eigen, van hem onafhankelijke, contacten te onderhouden met hun omgeving. Verdachtes relaties met de twee vrouwen werden voorts gekenmerkt door het gebruik van fysiek geweld en dreiging om de aard van hun werk bekend te maken bij hun familie. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van kinderporno. Hiermee houdt verdachte indirect het misbruik van kinderen ten behoeve van de porno-industrie in stand. De opgelegde straf is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 57, 240b, 273a (oud), 273f van het Wetboek van Strafrecht. Gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 5140.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/758029-06 's-Gravenhage, 20 augustus 2007 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, adres: [adres], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden te Zoetermeer. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 mei 2007 en 6 augustus 2007. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr R.J. Wortelboer, advocaat te Alkmaar, is ter terechtzitting verschenen en gehoord. Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd. De officier van justitie mr E.C. Meillo heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem onder 2 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp genummerd 9 zal worden geretourneerd aan de rechthebbende, te weten aangee[A], dat het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 28 zal worden onttrokken aan het verkeer en dat de overige inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden geretourneerd aan de rechthebbende, te weten verdachte. De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [A] geconcludeerd tot: - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 126.770,- - afwijzing van de vordering van de benadeelde partij voor zover het de laptop en de verhuiskosten betreft, te weten tot een bedrag van € 6.500,- - tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 126.770,-, subsidiair 360 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A]. De telastlegging. Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2, 3, 6 en 7 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Ten aanzien van het onder 2 telastgelegde feit Verdachte wordt verweten dat hij [A] meerdere malen in november 2006 zou hebben verkracht. Hiervan heeft [A] op 25 januari 2006 aangifte gedaan bij de politie. Verdachte ontkent deze verkrachtingen te hebben gepleegd. Na het beëindigen van de relatie tussen beiden, enkele weken voordat deze verkrachtingen zouden hebben plaatsgevonden, is er volgens verdachte geen seksueel verkeer tussen beiden meer geweest. De aangifte vindt onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Aangeefster geeft aan dat, nadat de verkrachting in de woning van aangeefster zou hebben plaatsgevonden, een buurman bij haar zou hebben aangebeld en door haar te woord zou zijn gestaan. Deze buurman, als getuige gehoord door de politie en de rechter-commissaris, geeft evenwel niet aan dat dit zou zijn gebeurd. De partner van deze buurman heeft bij de politie verklaard dat zij op enig moment, mogelijk ten tijde van het telastgelegde, geluiden heeft gehoord uit de woning van aangeefster die op ruzie en gewelddadigheden tussen aangeefster en verdachte kunnen duiden, doch omtrent de datum waarop de getuige dit heeft waargenomen bestaat onvoldoende zekerheid, terwijl ook de waarneming zelf kan duiden op niet meer dan een heftige conflict tussen aangeefster en verdachte, zoals deze frequent voorkwamen. Ook ten aanzien van een tweede verkrachting, die kort daarop zou hebben plaatsgevonden, ditmaal in het kantoor van verdachte, is naast de aangifte geen steun in andere bewijsmiddelen voorhanden. Verdachte wordt dan ook van het onder 2 telastgelegde vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 3 telastgelegde feit Verdachte wordt verweten dat hij gedurende bijna vier jaren [B] zou hebben gedwongen zich te prostitueren. Aangeefster heeft bij de politie verscheidene verklaringen afgelegd over de omstandigheden van de relatie tussen haar en verdachte. Ook bij de rechter-commissaris heeft aangeefster hieromtrent verklaard. Aangeefster heeft aangegeven dat verdachte, nadat zij elkaar hebben leren kennen, door enerzijds een relatie met haar aan te gaan en anderzijds haar op diverse wijzen in een dwangpositie te brengen, tot prostitutie heeft gebracht, waarvan de opbrengsten door verdachte van haar werden geïncasseerd. Uit hetgeen over deze relatie is komen vast te staan is evenwel onvoldoende gebleken van een zodanige ongelijkheid tussen beiden, dat daaruit geconcludeerd kan worden dat de telastgelegde zich inderdaad heeft voorgedaan. De wijze van bewaring van het geld, de besteding ervan, mede aan gezamenlijke vakanties en aan een borstvergroting van aangeefster, het samenwonen in België mede omdat de familie van aangeefster aldaar in de omgeving woonachtig was, vormen elementen die niet op deze dwang duiden. Dat verdachte zich, blijkens de aangiften van [A] en [C], ten aanzien van hen heeft schuldig gemaakt aan dwang tot prostitutie, brengt niet mee dat om die reden de dwang daartoe ten aanzien van aangeefster [B] toch bewezen geacht moet worden. Aan zo'n conclusie staat onder meer in de weg dat ten tijde van het aangaan van de relatie met [B] verdachte vele jaren jonger was dan ten tijde van het aangaan van de relatie met aangeefsters [A] en [C], en niet uitgesloten kan worden dat de gedragingen van verdachte ten aanzien van aangeefsters [A] en [C] het gevolg zijn van een ontwikkeling van verdachte in zijn opvattingen over hetgeen hij meent van zijn partners te mogen verlangen. Verdachte wordt dan ook van het onder 3 telastgelegde vrijgesproken. Ten aanzien van de onder 6 en 7 telastgelegde feiten Verdachte wordt verweten dat hij tezamen met anderen en met geweld [D] een auto, BMW 840 CI, afhandig heeft gemaakt. Het slachtoffer zou hierbij geboeid in een bos zijn achtergelaten en aldus, naast zijn auto, ook van zijn vrijheid zijn beroofd. De telastgelegde feiten zouden zich in juni 2001 hebben voorgedaan. In het opsporingsonderzoek is destijds de naam van verdachte naar voren gekomen omdat hij, voorafgaand aan het delict, zijn belangstelling voor de later geroofde auto zou hebben betoond. Ook zou verdachte ten tijde van het delict mogelijk in de buurt zijn geweest, tezamen met een inzittende van de auto die zich vervolgens schijnbaar als slachtoffer zou hebben gedragen. Naast deze aanwijzingen heeft aangeefster [B] verklaard dat verdachte op enig moment de betreffende auto in zijn bezit heeft gehad. Verdachte ontkent. De aanwijzingen omtrent de betrokkenheid van verdachte bij deze delicten vormen onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van de telastgelegde feiten. Omtrent de identiteit van de personen die de beroving hebben uitgevoerd is niets naders komen vast te staan. Zelfs als zou worden aangenomen dat de betreffende auto inderdaad in het bezit van verdachte is gekomen, is daarmee nog niet bewezen dat verdachte, zoals de officier van justitie bij requisitoir heeft gesteld, als medepleger van de daadwerkelijke uitvoerders van de beroving kan worden aangemerkt. Verdachte wordt dan ook van het onder 6 en 7 telastgelegde vrijgesproken. De rechtbank acht voorts op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigen bewezen hetgeen verdachte onder 5 is telastgelegd ten aanzien van de beeldfiles 1 t/m 10. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Verdachte wordt verweten dat hij in de periode april 2006 tot januari 2007 kinderporno heeft verspreid/vervaardigd/ingevoerd, althans in zijn bezit heeft gehad. Het gaat hier deels om kinderporno op CD's en voorts om kinderporno op een laptop. De op CD's aangetroffen kinderporno is door aangeefster [C] aan de politie overhandigd. Zij heeft daarbij gesteld dat deze CD's in het bezit van verdachte waren, dat zij ze heeft ontdekt en verdachte ermee heeft geconfronteerd. Een aantal ervan heeft zij achtergehouden, zo stelt zij. Het zijn deze CD's die zij aan de politie heeft gegeven. De op de CD's aangetroffen afbeeldingen zijn in de telastlegging beschreven als de beeldfiles 1 t/m 10. Verdachte ontkent het bezit van deze CD's met kinderporno. Naar het oordeel van de rechtbank is van het door verdachte verspreiden/vervaardigen/invoeren niet gebleken, zodat hij van dit onderdeel van het telastgelegde dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het in bezit hebben van de CD's met de beeldfiles 1 t/m 10 overweegt de rechtbank dat onzekerheid bestaat ten aanzien van het daderschap van verdachte, nu ze zijn aangetroffen op aanwijzing van [C], die, naar zij stelt, ze had achtergehouden voor verdachte. Dat deze CD's in het bezit van verdachte zijn geweest, wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. Onder deze omstandigheden dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken van het telastgelegde, voor zover het betreft de beeldfiles 1 t/m 10. De bewijsmiddelen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de onder 1, 4 en 5 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Ten aanzien van het onder 1 telastgelegde feit Verdachte wordt verweten [A] gedwongen te hebben zich te prostitueren. De rechtbank heeft zich op grond van de bewijsmiddelen het volgende beeld gevormd aangaande hetgeen zich voor, tijdens en na het telastgelegde feit heeft afgespeeld. Verdachte heeft aangeefster medio 2004 ontmoet in een periode dat zij als prostituee werkzaam was op het [straat] in Utrecht. Na meerdere afspraakjes is een affectieve relatie ontstaan tussen verdachte en aangeefster. Verdachte heeft aangeefster toen gestimuleerd de prostitutie te verlaten. Verdachte heeft aangeefster geholpen met het vinden van woonruimte in Den Haag. Ten behoeve van het betalen van de eerste huur van en de borg voor die woonruimte heeft verdachte de auto van aangeefster verkocht. Kort na haar verhuizing is tussen aangeefster en verdachte ook een seksuele relatie ontstaan. Al snel kwam aangeefster in een afhankelijke positie van verdachte te verkeren doordat zij geen inkomsten meer had, verdachte de auto van aangeefster had verkocht en haar telefoon en SIM-kaarten had afgenomen. Verdachte prentte voorts aangeefster in dat zij beter niet naar alleen naar buiten kon gaan nu zij daar mogelijk klanten zou kunnen tegenkomen. Boodschappen voor aangeefster werden gezamenlijk gedaan waarbij verdachte deze betaalde. Door bovenstaande raakte aangeefster meer en meer in een isolement. Verdachte bepaalde voorts voor aangeefster dat het niet nodig was haar tegen ziektekosten te verzekeren -de kosten daarvan vond hij overbodig- hetgeen voor aangeefster in een stressvolle situatie resulteerde toen zij in juni en juli 2005 medische behandelingen in een ziekenhuis diende te ondergaan. Reeds in het begin van hun relatie gebruikte verdachte ook fysiek geweld tegen aangeefster. Dat is gedurende de relatie steeds zo gebleven. Na ongeveer een maand is verdachte insinuerende opmerkingen gaan maken dat aangeefster weer in de prostitutie zou moeten gaan werken. De toon van deze opmerkingen werd steeds serieuzer. Verdachte gaf aangeefster aan dat zij dit voor hem over moest hebben en dat zij ook haar bijdrage moest leveren. Ook maakte verdachte kleinerende opmerkingen tegen aangeefster dat zij niets anders zou kunnen. Vervolgens heeft verdachte aangeefster meegenomen naar de [straat], een prostitutiestraat in Den Haag, en haar de werkwijze daar laten zien. Hij was hierbij volledig op de hoogte van de kamerprijzen en hoe een ander in zijn werk ging. Verdachte heeft korte tijd daarna een kamer voor aangeefster geregeld en haar het geld gegeven om de huur ervan te betalen. Verdachte bracht en haalde haar op naar en van haar werk. Gedurende haar werkdagen kreeg aangeefster regelmatig controlerende telefoontjes van verdachte. Haar inkomsten nam verdachte van aangeefster af om deze in een kluis van zijn vader te bewaren. Verdachte oefende druk uit op aangeefster om meer te verdienen wanneer de inkomsten hem tegenvielen. In januari 2005 besloot verdachte dat aangeefster weer in Utrecht zou gaan werken, omdat ze daar meer zou kunnen verdienen. Hij kocht een auto voor aangeefster voor de reizen naar en van Utrecht en gaf haar geld voor de eerste kamerhuur. Verdachte eiste van aangeefster dat ze zeven dagen in de week zou werken en stelde daarbij dat dat normaal zou zijn. Verdachte controleerde haar door zich tijdens haar werk in haar buurt op te houden. Ook haar verdiensten in Utrecht werden ingenomen door verdachte. De verdachte zette aangeefster verder onder druk door te dreigen haar ouders te vertellen dat ze in de prostitutie werkte. Rond september 2005 heeft aangeefster de relatie met verdachte verbroken. Kort na het verbreken van de relatie heeft verdachte inderdaad de zus van aangeefster via een sms-bericht laten weten dat haar zus in de prostitutie werkzaam was. Op basis van bovengenoemde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot prostitutie, door misbruik te maken van de door hem gecreëerde geestelijke en financiële afhankelijkheid van aangeefster ten opzichte van hem en door het gebruik van geweld jegens aangeefster. Door de verdediging is aangevoerd dat door de verliefde toonzetting van de e-mails van aangeefster aan verdachte, het feit dat verdachte haar uit de prostitutie heeft gehaald en het feit dat verdachte allerlei betalingen voor aangeefster deed, niet aannemelijk wordt dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot prostitutie. De rechtbank is echter van oordeel dat het feit dat verdachte aangeefster in eerste instantie heeft bewogen om uit de prostitutie te gaan en vervolgens een relatie met haar is aangegaan, geenszins de afhankelijkheid van aangeefster ten opzichte van verdachte uitsluit maar deze juist mede heeft bewerkstelligd. Ook alle betalingen die verdachte voor aangeefster deed, hebben naar het oordeel van de rechtbank geleid tot een nadere (financiële) afhankelijkheid van aangeefster ten opzichte van verdachte, waardoor ze reeds na korte tijd geen weerstand meer kon bieden aan de druk die verdachte op haar uitoefende om weer de prostitutie in te gaan. De verdediging voert voorts aan dat de verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar zouden zijn, gezien de tegenstrijdigheden die zich in haar verklaringen zouden voordoen. De rechtbank erkent dat er op detailpunten wellicht inconsistenties bestaan tussen de verschillende verklaringen van aangeefster, maar is van oordeel dat haar verklaringen op de belangrijkste punten overeenkomen en elkaar versterken. De rechtbank verwerpt het verweer. Ten aanzien van het onder 4 telastgelegde feit Verdachte wordt verweten [C] gedwongen te hebben zich te prostitueren. De rechtbank heeft zich op grond van de bewijsmiddelen het volgende beeld gevormd aangaande hetgeen zich voor, tijdens en na het telastgelegde feit heeft afgespeeld. Aangeefster heeft verdachte rond maart 2006 leren kennen tijdens haar werkzaamheden als prostituee. Verdachte heeft aangeefster kort na hun eerste ontmoeting gezegd dat het niet nodig was dat ze in de prostitutie werkte en dat ze met hem mee moest gaan. Aangeefster heeft nog dezelfde avond haar spullen heeft gepakt en is bij verdachte ingetrokken. Ze is direct gestopt met haar prostitutiewerkzaamheden. Verdachte betaalde vanaf dat moment alles voor hen beiden. Als aangeefster iets wilde kopen, ging verdachte met haar mee en kocht hij het voor haar. Aangeefster kwam op een bepaald moment tijdens haar relatie met verdachte nog zelden buiten en als ze buiten kwam, dan ging verdachte met haar mee. Na twee maanden samenwonen zijn verdachte en aangeefster verhuisd van de [straat 1] naar de [straat 2] te Den Haag. Aangeefster had de eerste tijd geen sleutel, maar ze gaf aan deze ook niet nodig te hebben, omdat verdachte altijd overal met haar mee ging. Nog voor de zomer van 2006 heeft verdachte aangeefster gezegd dat ze beter maar weer in de prostitutie kon gaan werken, voor hun gezamenlijke toekomst. Verdachte bracht dat herhaaldelijk ter sprake. Aangeefster is op herhaald aandringen van verdachte in augustus 2006 weer in de prostitutie gaan werken. Aangeefster voelde zich verplicht jegens verdachte om dat werk weer te gaan doen. Verdachte bepaalde dat ze in Utrecht ging werken, aan het hem bekende [straat]. Hij heeft haar hier vervolgens heen gebracht. Aangeefster heeft aldaar een kamer geregeld en een week huur vooruit betaald met geld dat ze vooraf van verdachte had gekregen. Verdachte heeft aangeefster alle dagen dat ze in Utrecht in de prostitutie heeft gewerkt gebracht en gehaald. In de avond bleef hij soms rondjes rijden tot aangeefster klaar was met werken. Ook had verdachte tijdens haar werk telefonisch contact met aangeefster. Verdachte zorgde voor eten, drinken en condooms voor aangeefster. Aangeefster moest het door haar verdiende geld aan verdachte afstaan; hij zou het ten behoeve van hun gezamenlijke dromen bewaren. Aangeefster heeft nooit het door haar verdiende geld teruggezien. Verdachte schuwde ook in deze relatie geen fysiek geweld. Ook kleineerde hij haar structureel door vervelende opmerkingen te maken over het feit dat ze in de prostitutie werkte, dat ze vies was en dat ze niets kon en niets wilde. Op basis van bovengenoemde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot prostitutie, door misbruik te maken van de door hem gecreëerde geestelijke en financiële afhankelijkheid van aangeefster ten opzichte van hem en door het gebruik van geweld jegens aangeefster. De verdediging voert aan dat de verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar zouden zijn, gezien de tegenstrijdigheden die zich in haar verklaringen zouden voordoen. De verdediging wijst in dit verband op de omslag die aangeefster in haar latere verklaringen maakt ten opzichte van haar eerdere verklaringen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in de relatie die met aangeefster heeft bestaan, in eerste instantie geestelijke en financiële afhankelijkheid van aangeefster ten opzichte van verdachte gecreëerd heeft, om haar vervolgens, mede door het gebruik van geweld en de angst voor verdachte die daarmee ontstaat, volledig in zijn macht te krijgen. Gezien de combinatie van angst en afhankelijkheid die er voor aangeefster bestond, acht de rechtbank het begrijpelijk dat zij niet direct belastend over verdachte heeft verklaard bij de politie. Mettertijd en door de verklaringen van de andere aangeefsters heeft aangeefster zich gesterkt gevoeld en zich hier voldoende van kunnen losmaken om toch tot het afleggen van een belastende verklaring over te gaan. Ten aanzien van het onder 5 telastgelegde feit De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte voor feit 5 vrijgesproken dient te worden wat betreft beeldfile nummer 11, nu de officier van justitie op de zitting van 9 mei, in reactie op het verzoek van de verdediging om nader onderzoek van de laptop, heeft medegedeeld dat verdachte niet wordt verweten dat hij kinderpornografisch materiaal op zijn laptop had staan. De rechtbank verwerpt dit verweer. Het verzoek van de verdediging met betrekking tot het nadere onderzoek van de laptop zag op nader onderzoek ten behoeve van het kunnen vaststellen of met behulp van deze laptop de cd-roms die aan de politie zijn overhandigd, zijn gebrand. Dat dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden heeft tot gevolg dat er geen verband kan worden gelegd tussen de aan de politie ter hand gestelde cd-roms en de laptop. Dit staat er geenszins aan in de weg dat verdachte verantwoordelijk wordt gehouden voor hetgeen er aan beeld- en filmmateriaal op de laptop zelf aanwezig is. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft op een geraffineerde wijze misbruik gemaakt van twee jonge vrouwen. Door zich in eerste instantie voor te doen als een persoon die hen met integere bedoelingen uit de prostitutie zou halen, heeft hij gevoelens van verliefdheid bij zijn slachtoffers opgeroepen. Vervolgens heeft verdachte door dwingen en overtuigen bewerkstelligd dat de vrouwen opnieuw in de prostitutie gingen werken met dat verschil dat de werkplekken, de werkomstandigheden en de verdiensten volledig door hem werden gecontroleerd. Teneinde tegenspraak en/of verzet te voorkomen bracht en hield hij hen in een betrekkelijk geïsoleerde positie waarbij het hen niet vrij stond eigen, van hem onafhankelijke, contacten te onderhouden met hun omgeving. Verdachtes relaties met de twee vrouwen werden voorts gekenmerkt door het gebruik van fysiek geweld en dreiging om de aard van hun werk bekend te maken bij hun familie. Door bovenomschreven respectloze handelswijze heeft verdachte op grove wijze misbruik gemaakt van twee jonge vrouwen. Hij heeft hiermee hun gevoelens van eigenwaarde, van veiligheid en van vertrouwen in anderen sterk ondermijnd. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan. Meer in zijn algemeenheid is de handelswijze van verdachte voor de gehele samenleving beangstigend en wekt het gevoelens van verontwaardiging op dat jonge vrouwen op deze manier worden misbruikt. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van kinderporno. Hiermee houdt verdachte indirect het misbruik van kinderen ten behoeve van de porno-industrie in stand. Verdachte heeft bij geen van de bewezen feiten enig inzicht getoond in het krenkende en schadelijke karakter van zijn handelen. Integendeel: verdachte blijft aangeefsters profileren als onverbeterlijke prostituées die hij ondanks zijn pogingen niet uit de prostitutie heeft kunnen houden. Er is de rechtbank niet gebleken van enig inzicht noch enig gevoel van verantwoordelijkheid bij verdachte voor zijn handelingen alsmede voor de gevolgen die dit voor aangeefsters heeft gehad. Tot slot houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank zal het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 28, te weten 4 Cd-roms bevattende kinderpornografische afbeeldingen, onttrekken aan het verkeer, zijnde dit voorwerp voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende, te weten aangeefster [A] gelasten van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 9, te weten een laptop. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 tot en met 8 en 10 tot en met 27, te weten 2 persoonlijke brieven, een huurcontract, een aankoopnota van een telefoon, een vrijwaringbewijs, een identiteitsbewijs, een ansichtkaart, 2 mobiele telefoons, 2 videobanden, 8 foto's, 3 fotoprints, een schadeverzekeringspolis, 7 stuks papier met betrekking tot de huurcommissie, 9 stuks papier met betrekking tot een makelaar, 5 (delen van) kentekenbewijzen, een kopie van een deel van een kentekenbewijs, een opdrachtbrief met betrekking tot diverse auto's. De vordering van de benadeelde partij. [A], domicilie kiezende [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 123.640,-. Deze vordering is deels door de bij het voegingsformulier gevoegde en ter zitting overlegde bescheiden gestaafd, terwijl dat gedeelte van de vordering, dat eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het onder 1 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering deels toewijzen. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen: - voor zover de vordering betrekking heeft op de geleden immateriële schade, tot een bedrag van € 5.000,-, bij wijze van voorschot; - voor zover de vordering betrekking heeft op de gemaakte reiskosten voor het doen van aangifte, te weten € 140,-. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dat gedeelte van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Schadevergoedingsmaatregel. Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 5.140,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A]. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: - 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 57, 240b, 273a (oud), 273f van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2, 3, 6 en 7 telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 4 en 5 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: Ten aanzien van de onder 1 en 4 telastgelegde feiten een ander door geweld en andere feitelijkheden en door bedreiging met andere feitelijkheden dwingen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling Ten aanzien van het onder 5 telastgelegde feit een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar; veroordeelt de verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden; bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht; in verzekering gesteld op: 29 januari 2007, in voorlopige hechtenis gesteld op: 1 februari 2007; bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 12 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; verklaart onttrokken aan het verkeer het blijkens het aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 28, te weten: 4 Cd-roms; gelast de teruggave aan de rechthebbende, te weten aangeefster [A], van het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 9, te weten: een laptop; gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 tot en met 8 en 10 tot en met 27, te weten 2 persoonlijke brieven, een huurcontract, een aankoopnota van een telefoon, een vrijwaringbewijs, een identiteitsbewijs, een ansichtkaart, 2 mobiele telefoons, 2 videobanden, 8 foto's, 3 fotoprints, een schadeverzekeringspolis, 7 stuks papier met betrekking tot de huurcommissie, 9 stuks papier met betrekking tot een makelaar, 5 (delen van) kentekenbewijzen, een kopie van een deel van een kentekenbewijs, een opdrachtbrief met betrekking tot diverse auto's. wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 5.140,- en veroordeelt verdachte voorts: om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A], domicilie kiezende [adres], een bedrag van € 5.140,-, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat deze haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 5.140,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A]; bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 55 dagen. bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs P.A.M. Hoek, voorzitter, H.M. Braam en M.P. van Harte, rechters, in tegenwoordigheid van mr G.J. Burgers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 augustus 2007.